Wanneer een Monorail Locomotieven is normaal gesproken materialen aan het vervoeren, moeten zowel de hoofd- als assistentbestuurder langs het voertuig opereren. Als een locomotief tijdens het transport stukgaat of kort moet stoppen voor laden of lossen, moet het voertuig op een vlakke sectie van het spoor worden geparkeerd. Het parkeren op hellingen of smalle wegen is strikt verboden om te voorkomen dat het voertuig wegglipt of het verkeer hindert.
Als een Monorail Locomotieven als er storingen optreden, moeten de dienstdoende medewerkers onmiddellijk noodreparaties organiseren. Als reparatie ter plaatse niet mogelijk is, moet het voertuig volgens de tractieprocedures van de locomotief naar de tankruimte worden gesleept voor inspectie. Als de defecte locomotief zich op een helling bevindt, moet de machinist een railsstop bevestigen. Als de storing zich voordoet in een smalle gang, moeten onmiddellijk noodreparaties worden uitgevoerd of moet het voertuig naar de tankruimte worden gesleept. Langdurig parkeren in dit gebied is strikt verboden om andere werkzaamheden niet te verstoren.
Bij het vervoeren van materialen in een hoofdrijbaan van een mijnsite mag de bestuurder het voertuig niet gedurende langere tijd parkeren. Als een locomotief stukgaat, moet deze onmiddellijk worden gesleept naar de onderhoudskamer. Inspecties of langdurig verblijf in de hoofdrijbaan zijn strikt verboden om de vervoerkanaal vrij te houden. Bij het vertrekken na het werk moet de bestuurder de locomotief parkeren in de onderhoudskamer of laadkamer. Het is strikt verboden om beladen locomotieven te parkeren in de schacht, bij de demper, bij de mond van de schacht of in de spoorbaan, om te voorkomen dat materialen vallen of de transportlijn blokkeren.
Bij het transporteren van steunen is strikte naleving van de procedures voor groot transport vereist. Steunen mogen niet geparkeerd worden bij de uitlaatopening, in de hoofdgang of in het overzetgebied terwijl de steun is opgehangen. Steunen mogen niet lange tijd in de lucht blijven hangen terwijl men wacht op een wisseling van ploeg. Nadat de steun op zijn plaats is, tijdens het lossingsproces, moet de operator de vrije ruimte tussen de hijsboom van de steun en de bovenste balk van de steun goed in de gaten houden om botsingen en beschadiging van oliepijpen en kabels te voorkomen.
Bij het tillen van gestandaardiseerde materialen moet een speciale containertruck worden gebruikt. Indien een tietelketen wordt gebruikt, moet de haak van de keten worden bevestigd aan het aangewezen tietel oog aan de onderzijde van de container. Het is strikt verboden om deze aan de onderrand van de container te bevestigen. Bovendien mogen loden draad of gewone touwsluitingen niet worden gebruikt als vervanging voor de tietelketen, om slippen te voorkomen. Bij het tillen van steunen of eenheden moet een speciaal tietel frame worden gebruikt. Bij het tillen van andere apparatuur met een gewicht van meer dan 6 ton moet een steunende tietelbalk worden gebruikt om een veilige belastbaarheid te garanderen.
De bestuurder moet zich strikt houden aan deze bedieningsprocedure en de betreffende veiligheidsmaatregelen en verantwoordelijkheid dragen voor de gevolgen van niet-conforme bediening.
Bij het tillen van bulkmaterialen moet eerst de afstand tussen de treshaken worden afgesteld op basis van de lengte van het materiaal, zodat deze er goed mee overeenkomt. Nadat het materiaal is opgetild, moet het 200 mm boven de ondergrond worden gehouden en mag het natuurlijk samenkomen. Vervolgens is een tweede bevestiging met trelansen vereist, om ervoor te zorgen dat het materiaal stevig is samengebonden en niet verspreidt tijdens het transport. Na deze tweede bevestiging moet de vrije ruimte van de trelans zo min mogelijk zijn, zodat de afstand tussen het materiaal en de treligger van de locomotief wordt verkleind en de zijdelingse beweging tijdens het transport tot een minimum wordt beperkt.
Bij het vervoeren van bulkmaterialen of uitrusting die niet tegen de hijsbalk kunnen worden vastgehouden en heen en weer kunnen slingeren, moet de werksnelheid van de locomotief worden beheerd binnen 1,0m/s. Treinbestuurders moeten de slingerbeweging van de materialen nauwlettend in de gaten houden en mogen zich absoluut niet aan weerszijden van het materiaal bevinden om te voorkomen dat het uitloopt en iemand gewond raakt. Als een duidelijke slingerbeweging wordt waargenomen, moet de operator onmiddellijk de bestuurder waarschuwen om vaart te minderen.
Bij het passeren van speciale locaties zoals wissels en dempers moet het voertuig op 30 meter afstand van tevoren vertragen en langzaam tot stilstand komen. De treinoperator moet afstappen en de veiligheid bevestigen alvorens verder te gaan.
Het transportteam's Monorail Locomotieven s in elk mijngebied moeten strikt adhereeren aan het interne onderhoudsbeheersysteem van het team. Niemand anders dan de gecertificeerde bestuurders van het team mag ze gebruiken of lenen om ongelukken door verkeerd gebruik te voorkomen.
Na een noodstop moet de bestuurder of treinbestuurder uitstappen en het voertuig en de baaninspectie controleren. Eventuele problemen moeten onmiddellijk worden aangepakt of gemeld, en het vervoer mag pas hervat worden nadat is bevestigd dat er geen potentiële gevaren zijn.
Wanneer u speciale locaties nadert, zoals schokdempers, hellingovergangen en bochten, moet de treinbestuurder specifiek de koppelingen en de vergrendelingsstatus van de wissels controleren. De bestuurder moet vaart minderen en gebruikmaken van zijn of haar uitkijkpunt om de baanintegriteit te inspecteren. Tegelijkertijd moeten personeelsleden die wissels en bochten inspecteren, ladders gebruiken om omhoog te klimmen en gedetailleerde inspecties uit te voeren, om er zeker van te zijn dat er geen verborgen gevaren zijn en ongelukken te voorkomen.